Verzetsmensen in Duitse uniformen belden in juni 1943 aan bij de grootouders van Estha Tsaig-Gobes in Amsterdam. Ze was toen bijna vier jaar. Haar ouders waren eerder al elders ondergedoken. Estha kwam uiteindelijk terecht bij de schippersfamilie Wierdsma in Sneek. “De Wierdsma’s hadden twaalf kinderen, dus ik viel niet op. Ze voedden me als hun eigen kind op.” Haar nieuwe naam was Betty Wielinga.
Bij gevaar moesten jongens haar over de schutting naar de buren gooien. De matrassen lagen daar al klaar. In de buurt wist bijna iedereen wel dat ze een Joods onderduikertje was, maar niemand sprak erover. Wel was iedereen alert. “Toen ik eens naar het ziekenhuis moest omdat ik last had van schurft, lag daar een vrouw van een NSB’er. Die moest bevallen en hield mij in de gaten. Verpleegsters hebben mij toen eerder naar huis gestuurd.”
Haar ouders overleefden de oorlog. Omdat ze niet wisten waar Estha was, zetten ze na de bevrijding een opsporingsadvertentie in Trouw. Omke Hille Wierdsma zag die oproep toen hij met zijn schip in Amsterdam lag. Hij voer met de ouders van Estha naar Sneek. Ze stond op de wal en zag ineens haar vader overboord springen. “Een vreemde man voor mij die naar me toe zwom. Ik schrok erg en ben huilend naar huis gerend.” Het liefst was ze bij haar Friese onderduikouders gebleven. Estha verhuisde met haar ouders naar Amsterdam en emigreerde later naar Israël. “Toen ik trouwde waren heit en mem mijn getuigen.”
‹ Ga terug...