In de fototentoonstelling Wy kinne der noch wol ien by ha worden zeventien Joodse onderduikkinderen geportretteerd. Samen vertellen ze het verhaal van al die Joodse kinderen die in de Tweede Wereldoorlog een onderduikplek vonden in Friesland. De titel van de tentoonstelling refereert aan de houding van veel Friese gezinnen, als gevraagd werd een onderduikkind op te nemen: Wij kunnen er nog wel eentje bij hebben….oftewel….Wy kinne der noch wol ien by ha!
De foto’s van de Joodse kinderen en hun verhalen worden tentoongesteld bij het Fries historisch centrum Tresoar in Leeuwarden (tot 19 juli) en in het Friese landschap (zie kaart hierboven). Op de plekken waar ze toen onzichtbaar leefden, worden nu grote fotodoeken geplaatst. Ooit werden ze hier weggestopt, nu worden ze weer zichtbaar gemaakt. Dat gebeurt bij boerderijen, woningen en kerken. De landschapsfoto’s zijn een ode. Niet alleen aan de kinderen. Ook aan de mensen die hen, met gevaar voor eigen leven, onderdak boden. En zo de levens van de kinderen wisten te redden. De namen van de redders worden expliciet genoemd. Zo worden zij, ruim 75 jaar na de bevrijding, geëerd voor hun dappere handelen.
Wilt u de foto’s in het landschap bekijken: klik op de markers in de kaart voor meer informatie. U kunt onder aan deze pagina de kaart met adressen ook downloaden en printen.
Begin 1944 dook de 2-jarige Bert Barend onder op de boerderij van Jelle en Jeltje de Vries in Aldegea (De Fryske Marren). Bert voelde zich veilig bij het kinderloze echtpaar. Hij wist niet beter dan dat het zijn ouders waren. Iedereen in het dorp wist wel dat er een Joodse baby bij de familie was, maar niemand gaf hem aan.
Na de oorlog keerde hij met zijn ouders terug naar Amsterdam. Twee jaar later werd zijn broertje Frits geboren. Die kreeg als tweede naam Jelle, naar heit Jelle. “Onze families hebben altijd contact gehouden. Friesland was ons tweede thuis.”
Amper een jaar oud was Rachel Schrijver (1942-2008) toen ze eind 1943 naar boerderij Djiplân in Burgwerd werd gebracht. De pleats lag midden in de landerijen en was een ideale schuilplaats voor onderduikers. De jonge weduwe Petronella (Pietje) van der Werf- de Boer woonde er met haar vier kinderen en de broer van haar overleden man. Rachel ging Martina (Matti) Haagens heten. Pietje ving haar als haar eigen kind liefdevol op. Toen duidelijk werd dat haar ouders in de oorlog waren vermoord, bleef ze op Djiplân wonen, waar ze deel ging uitmaken van de familie.
De kleine Fred van Vliet (toen nog Afred Schachner) kwam in 1943 hij terecht bij groentehandelaar Martin en Helene van Vliet in Sneek. Helene was Duits. ,,Mijn moeder verborg ook andere mensen. Er kwam wel eens een jonge Duitse soldaat met heimwee bij haar langs. Die waarschuwde ons als er razzia’s kwamen.” Van Vliet hield na de bevrijding de naam van zijn adoptieouders. ,,Ze hebben me zo liefdevol opgevoed.” Op zijn elfde werd hij eens uitgescholden voor “rotjood”. Zijn ouders vertelden hem toen pas wat er in de oorlog was gebeurd.
Als één van de projectpartners heeft Tresoar de bijzondere foto-expositie Wy koene der noch wol ien by ha ontwikkeld. Bijzondere portretten van zeventien Joodse onderduikkinderen, rond of in de oorlog gemaakt. Het merendeel van de kinderen werd in de oorlog vanuit Amsterdam naar Friesland gesmokkeld, vaak over het IJsselmeer. In de nieuwe pleeggezinnen was het voor veel kinderen erg wennen aan de nieuwe ouders, broertjes, zusjes, de omgeving en de onbekende Friese taal.
Een belangrijke rol in de organisatie van de onderduikhulp aan Joodse kinderen was er voor de plaatselijke dominees. Zij regelden vaak onderduikplekken op zondagochtend na de kerkdienst. Gemeenteleden werden dan gevraagd Joodse kinderen in het gezin op te nemen. Een groot deel van de kinderen heeft na de oorlog altijd contact gehouden met hun onderduikfamilie. Tot op de dag van vandaag.
De tentoonstelling is geopend van maandag t/m vrijdag van 10.00 tot 22.00 uur en in het weekend van 11.00 tot 17.00 uur. Tijdens feestdagen is Tresoar gesloten. De toegang is gratis.
Tresoar | Boterhoek 1 | Leeuwarden.